dinsdag 4 juli 2023

BIJ EEN TEKENING VAN JAN ALTINK

 


Het was me van afstand al opgevallen, daar op de kijkdagen voor de veiling. Een portret van een vrouw, in zachte tinten geel en bruin, dat tussen alle expressionistische geweld een vredig eigen plekje had weten te vinden. Ik had geen idee wie de maker was of de vrouw in kwestie, maar er was iets bijzonders aan dit portret. Hier was een goede tekenaar aan het werk geweest, dat was duidelijk. Maar wat mij trof in dit werk was meer dan alleen vakmanschap. Er was intiems aan, iets liefdevols, alsof de kunstenaar en zijn model elkaar kenden. Op de achterkant staat in handschrift een moeilijk leesbare annotatie ‘[in? gedachten alleen’.

Hoe kan het, vroeg ik mij later af, dat juist dit portret mij raakte, terwijl je zoveel andere simpelweg voor kennisgeving aanneemt en verder gaat? Op zoek naar een verklaring kwam ik al bladerend op het internet kwam een citaat tegen van de Duitse kunsthistoricus Gottfried Böhm, die een theorie geeft voor dit vreemde verschijnsel dat een portret je soms kan ontroeren zonder dat je de persoon die wordt voorgesteld ooit hebt gezien, en zelfs zonder dat je zeker weet dat die ‘echt bestaat’.  Zijn suggestie is dat in ieder individu het toevallig-particuliere en het essentieel-menselijke samengaan, en dat de goede portretschilder zich niet beperkt tot het eerste, maar tracht door te dringen in die tweede, diepere laag. De kunstenaar als schilder, maar ook als psycholoog. Als hij daarin slaagt, krijgt het portret ook iets universeels, iets algemeen menselijks. Een goed portret, aldus Böhm, toont niet slechts uiterlijke kenmerken, maar raakt ook aan de condition humaine, en dus aan ons. En zo kan er bij de beschouwer een onverklaarbaar gevoel van herkenning optreden, een idee van verwantschap. Dat is niet de verdienste van het model, maar van de schilder. Want hij identificeert niet alleen, hij interpreteert ook. En wie zo’ n portret aan de wand hangt, haalt niet alleen een kunstwerk in huis, maar ook gezelschap, iemand naar wie je, in tegenstelling tot wat in het sociaal verkeer wenselijk is, onbeperkt mag kijken en je verwonderen. Naar het meisje met de parel bijvoorbeeld, die we allemaal beter zouden willen kennen.

 

*   *   *

 

Voor wie dit allemaal te vergezocht vindt, of te zweverig, terug naar de feiten: wie zijn deze mensen, de kunstenaar en zijn model? Eerst maar naar de catalogus. De tekening was niet gesigneerd, maar werd toegeschreven aan Jan Altink. Het onderwerp werd wat onhandig omschreven als ‘Dame Ongering’ en als provenance werd ‘Fam. Ongering’ vermeld.  Over de echtheid leek dus geen twijfel te bestaan. Maar enig nader speurwerk was wel geboden.




Om dit werk een context te geven moeten we teruggaan naar de begindagen van de Ploeg. Kort na de Eerste Wereldoorlog vestigde Sibbele Ongering een lijstenmakerij annex kunsthandel aan het Schuitendiep in Groningen. En omdat hij al lange tijd bevriend was met Jan Altink, met wie hij jarenlang als huisschilder-decorateur de kost had verdiend, lag het voor de hand dat Altink en zijn Ploegvrienden daar zouden exposeren. Aldus geschiedde. Altink, Wiegers en Martens hadden in de jaren daarna bij Ongering hun eerste solotentoonstellingen en Jan Altink schilderde tenminste twee portretten van hem.




 Van een groot succes valt echter moeilijk te spreken. Volgens de overlevering kuierde de gegoede Groninger burgerij op zondagmiddag met voorbedachten rade over het Schuitendiep om voor de etalages van de firma Ongering luidkeels hun afkeuring kenbaar te maken over het getoonde werk. Rode bomen, paarse koeien! Schande!

Toch is de geschiedenis van de familie Ongering, die als lijstenmakerij in Groningen nu aan de vierde generatie toe is, altijd nauw verweven gebleven met de Ploeg, en met Jan Altink in het bijzonder. Zo inspireerden Sibbeles activiteiten in de Groninger kunstwereld zijn jongere broer Henk om kunst te gaan verzamelen en ook hij en zijn vrouw Tilly ontwikkelden een warme vriendschap met Altink. Uiteindelijk telde zijn collectie zo’n 500 werken, waaronder 137 van Altink, die echter in de loop van tijd verspreid zijn geraakt.




De rol van Henk Ongering is in de Ploegliteratuur lang onderbelicht gebleven, evenals zijn verzameling.  Toch is hij met name voor Altink altijd belangrijk gebleven. Na de Eerste Wereldoorlog was hij werkzaam als inkoper bij Vroom & Dreesman in Zwolle. Door zijn bemiddeling besloot de directie in 1925 om Altink aan te stellen als vaste grafisch vormgever voor het bedrijf, wat welkome extra inkomsten opleverde. In 1931 werd Ongering overgeplaatst naar het filiaal in Den Haag, waar hij hetzelfde trachtte te bereiken, helaas zonder succes. Maar de vrienden bleven elkaar schrijven, zowel Henk als Tilly. Van die correspondentie zijn echter alleen de brieven van Altink aan Ongering bewaard gebleven. 




Behalve broer Sibbele werden ook zowel Henk als Tilly verschillende keren door Altink geportretteerd, zoals in dit schilderij uit 1925, dat Tilly laat zien op 33-jarige leeftijd. De gelijkenis met de vrouw op de tekening is treffend, hoewel ze op de tekening wat ouder lijkt. Het tijdsverschil lijkt te worden bevestigd door een kleine sticker van een lijstenmakerij in Den Haag. Het lijkt dus niet onlogisch om aan te nemen dat de tekening ergens in de jaren dertig moet zijn gemaakt.

Hoewel hij zichzelf niet beschouwde als een kunstkenner, gaf Henk Ongering uiteindelijk toch gehoor aan het verzoek van de redactie van De Stem van ons Huis, het personeelsblad van V&D Den Haag, om stukjes over kunst te schrijven. En daar komen we ook zijn meest geciteerde uitspraak tegen: 

‘Het schone in de kunst schuilt niet daar, waar velen ze menen te ontdekken: in de technische volmaaktheid, in de belangrijkheid van het voorgestelde geval, in de uiterlijke schoonvormigheid, in de geslaagde natuurgelijkenis. Het gaat om het geestelijke, om het van binnenuit beleefde Er zijn altijd mensen, die een schets niet de moeite waard achten, immers zij beschouwen haar als iets vluchtigs en onvoltooids. Zij vergeten, dat ‘vluchtige’ de bekoring kan hebben van het directe, spontane, sprankelend-levende en dat in de kunst ‘voltooidheid’ minder een kwestie is van langdurige afwerking, Dan wel van het doeltreffend realiseren van een innerlijke bedoeling, een emotie, indruk, stemming of wat het mag zijn. Kunst is niet alleen natuurnabootsing.’

Dat gaat weliswaar niet over deze tekening, maar ik had het niet beter kunnen verwoorden.

 

Dick Siersema

 

[Voor dit stukje heb ik dankbaar gebruik gemaakt van informatie in het artikel van Bo van Dijk, die de kunstverzameling van Henk Ongering en de uitgebreide briefwisseling tussen hem en Altink als onderwerp koos voor haar afstudeerscriptie in 2006 en waarvan een samenvatting te vinden is in het Ploeg Jaarboek 2006, pp. 50-59.]