dinsdag 2 februari 2021

OVER EEN GROEN PAARD MET WITTE STIPPEN EN DE DIENSTBODE VAN WERKMAN

 


Oude tijdschriften zijn onder antiquaren in de regel niet heel geliefd. Ze nemen veel plek in, brengen doorgaans weinig op en er is zelden belangstelling voor. Heel vreemd is dat niet. Als ze stammen uit een tijd die we zelf hebben meegemaakt, roepen ze soms nog een kortstondig gevoel van nostalgie op, maar meestal leveren ze weinig meer dan een gevoel van vervreemding. We kijken ernaar zoals we oude ansichten bekijken. Ja, zo is het ooit geweest. Maar het gaat niet over ons. Het gaat over mensen die leefden in een andere tijd, waarin we onszelf niet meer herkennen, zodat ook hun bespiegelingen en pleidooien ver van ons af staan en voor ons eigen leven niet meer van belang lijken. Het zijn ‘tijd-schriften’, verslagen van wat zich afspeelt in het jaar en de maand die vermeld staat op de omslag. En op het moment dat het nieuwe nummer in de bus valt, is het vorige achterhaald. Soms kost het wat moeite ze zomaar weg te gooien, uit een soort respect voor de geschiedenis, maar uiteindelijk eindigen ze toch vaak bij het oud papier. Maar soms kom je in al die verouderde geschiedschrijving opeens een klein juweeltje tegen. In december 1945 bracht het literaire tijdschrift Critisch Bulletin een Herdenkingsnummer uit ter nagedachtenis aan de schrijvers en kunstenaars die in de oorlog waren omgekomen. En tussen al die nu grotendeels vergeten namen komen we opeens een tekst tegen van August Henkels over Hendrik Nicolaas Werkman, nog maar acht maanden eerder door de Duitsers bij Bakkeveen doodgeschoten.

 



Henkels vraagt zich af wat het nu precies was dat de Duitsers ertoe bracht Werkman te arresteren. Was het de ‘entartete Kunst’, de ‘surrealistische Schweinerei’ die ze aantroffen? Nee, volgens Henkels ligt de eigenlijke reden dieper. In Werkmans brieven zoekt hij naar een aanknopingspunt en hij vindt het uiteindelijk in een brief uit de zomer van 1941. Werkman schrijft daar over de kunstenaar in de samenleving en hoe de zorg om het dagelijks brood de kunst kan bederven:

 ‘Ik behoefde er nooit van te leven en kan nu nog even vrij een groen paard met roode stippen maken als in 1920 op gevaar af door ’t menschdom voor gek verklaard te worden. [.] Menschen met wie je op de burgerschoolbanken gezeten hebt, barsten soms in je gezicht uit in lachen.’

Het gaat, volgens Henkels, niet eens om de mensen die lachen. Het is die lach zelf, ‘het domme, het hartelooze, het moorddadige’, dat de kiem in zich draagt van het nationaal-socialisme, dat ‘de vergaarbak werd van alle rancunes, alle bitterheden, alle domheid, alle wraakgevoelens, alle moordlust. […] Vroeger lachte een onbekende iemand uit die een groen paard met witte stippen dorst te maken, thans echter schoot de SD zulk een schilder dood.’ De moord op Werkman kwam voort uit de manier waarop de burgerlijke samenleving, ook buiten oorlogstijd, de kunst en de kunstenaar beziet. De executie van Werkman was de extreme consequentie van een diepgewortelde argwaan tegen de vrijheid van de verbeelding, die een bedreiging vormt voor ieder totalitair systeem.




 Hij vertelt ook over Dina, een eenvoudige vrouw van het Groningse platteland, die met haar gezin naar de stad was gekomen, maar daar niet kon aarden. Het werd haar, volgens Henkels, allemaal te veel, ‘de huishouding, de kinders, de heele bedoening’. Ze werd door Werkmans vrouw Greet min of meer onder haar vleugels genomen. Als ze maar enigszins durfde, kwam ze op bezoek aan de Prinsesseweg. Dadelijk na haar binnenkomst keek ze rond wat er nog gedaan moest worden in huis. Een ogenblik later rammelden dan de borden in de keuken of stond ze op het binnenplaatsje met de was te slepen. Greet noemde ze ‘Mams’, wat bij Werkman en Henkels enige ongerustheid teweegbracht of ze hem niet met ‘Paps’ zou gaan aanspreken. Maar dat deed ze niet, tot hun opluchting.  

 Toen Werkman op 13 maart 1945 werd gearresteerd, werd ieder de toegang tot het huis ontzegd. Terwijl Greet zich dagelijks tevergeefs meldde bij het Scholtenhuis aan de Grote Markt, het hoofdkwartier van de SS in Groningen, om nieuws over het lot van haar man te vernemen, belde Dina aan bij het huis waar niemand meer woonde. Met haar eenvoudige overredingskracht en met behulp van de vijfentwintig gulden van haar spaargeld die ze de dienstdoende SD’er in de hand drukte, wist ze binnen te komen, zogenaamd om haar persoonlijke bezittingen op te halen. Eenmaal binnen sleepte ze uit huis wat ze maar grijpen kon, uit de keuken en uit de weck en uit de kamers.

  ‘En toen deed ze wat alleen de liefde kan doen: ze greep nog enkele schilderstukken van den wand en redde die ook. Alleen de loutere liefde kan dat doen, want wat zal Dina ooit hebben begrepen van deze schilderkunst? Maar dat had ze ervan begrepen: dat dit heel veel betekende in het leven van ‘Mams’ en haar man.’


 *     *     *

 

Henkels was een dominee, een man van het woord, dat verloochent zich niet. In zijn fraaie proza schemert af en toe een preek door. Het is ook geen kunsthistorische beschouwing en er zijn later hier en daar wel enige kanttekeningen bij geplaatst. Maar dat doet niets af aan de waarde van dit verhaal. Het is in de eerste plaats een eerbetoon en een persoonlijke getuigenis. Hij schreef op basis van wat hij voelde, wat hij wist en wat hij had gehoord. Wat hier telt is de warme vriendschap en de pijn van het recente verlies die in zijn woorden doorklinkt. Het is een tekst die alleen maar geschreven kon worden in 1945, en door een vriend. En die twee dingen, die tijdgebondenheid en oprechte vriendschap, geven zijn  verhaal een zuiverheid die daarna, per definitie, nooit meer kon worden bereikt. Werkman is opgenomen in de geschiedenis, zijn werk is onderwerp geweest van talloze beschouwingen die in kunsthistorisch opzicht misschien belangrijker zijn. Maar het artikel van Henkels ademt, op een unieke manier, de geest van het moment. En daarom verdient zijn tekst het om te worden gelezen in de vorm waarin het verscheen, in het oude tijdschrift, gedrukt op zwaar papier, een beetje verkleurd in de tijd, in een mooie diepzwarte letter. De magie van een object.




 

Nee, deze moet maar niet bij het oud papier.