dinsdag 12 juni 2018

HOMMAGE AAN ARIE DE GROOT (1937-2016)



Een opmerkelijke, en zeer fraaie, tentoonstelling bij Galerie Hoogenbosch in Gorredijk: 'Van vervreemding naar verwondering', een eerbetoon aan de in 2016 overleden Rotterdamse kunstenaar Arie de Groot. Ooit twee exposities bij Prentwerk in Groningen, maar voor het eerst te zien in Friesland. Daarom een kort filmpje om duidelijk te maken dat u wel even moet gaan kijken. Zou ook mooi passen in een museum in de buurt van Heereveen. Tot 1 juli.


woensdag 6 juni 2018

LOS VAN DREWES DE WIT




Is het u wel eens opgevallen, beste KFN-lezer, dat als, op televisie of in kranten en tijdschriften, een kunstenaar gevraagd wordt om iets te vertellen over zijn (of haar) werk, hij al heel gauw niet meer praat over wat daar aan de muur hangt, maar in de eerste plaats over zichzelf? Over zijn ideeën, zijn wereldbeeld, zijn gemoedstoestand, zijn verbeelding? Daar lijkt een idee aan ten grondslag te liggen dat je dat werk niet goed kunt begrijpen als je niets over wie het heeft gemaakt. Dat al die schilderijen aan de muur eigenlijk stukjes van hemzelf zijn, een afspiegeling zijn van zijn binnenwereld en dat je, wil je iets van die schilderijen snappen, ook iets moet begrijpen van die binnenwereld. Dat al die werken aan de muur, en al het andere dat hij heeft gemaakt, eigenlijk een zelfportret vormen.

Het is een concept van de kunstenaar dat teruggaat tot de Romantiek. Er zijn veel van zulke kunstenaars, vroeger en nu. En, om misverstanden te vorkomen, er zijn door die kunstenaars schitterende werken gemaakt. In zekere zin is het ook een bevestiging van hoe veel mensen de kunstenaar willen zien, als mysticus, als profeet, of op zijn minst als geprangde ziel die zijn innerlijk leven tot uitdrukking tracht te brengen in zijn werk. Dat romantische beeld is zo wijdverbreid dat je soms bijna zou denken dat het een definitie van kunst is. Maar dat is niet zo. Het is geen norm. Hoe populair ook, het is niet meer dan één van de vormen waarin de kunst en de kunstenaar zich manifesteert. Er zijn ook heel andere, er zijn ook uitzonderingen. En vanmiddag kijken naar een van die uitzonderingen: Drewes de Wit.




Want als je Drewes vraagt om iets te zeggen over zijn werk, krijg je iets heel anders te horen. Dan vertelt hij vol verve over zijn materialen, over verfsoorten en hun eigenschappen, over ingrepen en experimenten, over het proces dat uiteindelijk leidde tot het schilderij dat wij zien. Er is één onderwerp dat angstvallig buiten beeld wordt gehouden: Drewes de Wit. En dat is ook hoe hij het wil. Want als hij het over een werk heeft, spreekt hij vaak van een ‘object’. En in zekere zin is dat een sleutelwoord tot zijn kunst. ‘Object’ suggereert ‘objectief’. Objectieve kunst. Nu zijn ‘objectieve kunst’ of ‘subjectieve kunst’ geen termen die in de kunstgeschiedenis worden gehanteerd. Maar toch zeggen ze in dit verband iets essentieels over het werk waar we naar kijken. ‘Subjectieve kunst’ heeft te maken met persoonlijke expressie: de schilder schildert zichzelf. Voor zijn werk put hij uit een soort innerlijk reservoir en daar probeert hij op het doek uitdrukking aan te geven. Schilderkunst als spiegel.

Bij wijze van contrast wil ik graag Drewes de Wit zelf aan het woord laten. In 2011 heb ik lange gesprekken met hem gevoerd voor de eerste grote monografie over zijn werk en daarin heb ik het volgende citaat opgenomen: 

‘Bij mij komt een schilderij niet van binnenuit, of van buitenaf. Voor mijn werk heb ik niets aan wat ik vind of voel, wat ik heb gelezen of heb meegemaakt. Buiten het schilderij zelf is er heel weinig dat mij aanleiding geeft tot schilderen. Het beeld moet op zichzelf kunnen staan. Ik heb het gemaakt, maar ik ben het niet.’

Het is een veelzeggende uitspraak en hij verklaart, in een parafrase, ook de op het eerste gezicht enigszins mysterieuze titel van deze tentoonstelling: ‘Los van mij’. De schilderijen zijn er, en Drewes de Wit is er ook. Maar de werken moeten het zelf doen. Los van hem.

Op dit punt zal het u niet verbazen dat het werk van Drewes de Wit zijn wortels heeft in de fundamentele schilderkunst, een stroming in de tweede helft van de jaren zeventig die zich afzette tegen dat idee van kunst als persoonlijke expressie, maar die bovenal de nadruk wilde leggen op de handeling van het schilderen zelf, op het materiaal en op de processen die daarbij een rol speelden. Er bestaat een jeugdfoto van Drewes waarop hij met een kwast van meer dan een meter breed, met zwarte verf, langs een witte muur loopt en zo een brede lijn achterlaat, van dik naar dun, tot de verf op is. Idee, concept, performance, action painting. Fundamentele schilderkunst!





Wilde tijden, jazeker! Maar, zoals bij de meesten van ons, duurden dat soort radicale experimenten nooit heel lang. In de jaren daarna, toen de fundamentele schilderkunst enigszins was uitgewoed, verschoof ook Drewes de Wit zijn aandacht van de pure handeling naar wat die handeling uiteindelijk als beeld opleverde. Kunst om naar te kijken.Toch bleef er een constante in zijn werk. Het bleef altijd een vorm van onderzoek naar de wisselwerking van materiaal en beeld. 



En zo gaat het nog steeds, hoe verschillend de resultaten over een langere periode bezien ook mogen zijn. Hij gaat nog steeds op dezelfde manier te werk. Hij ’bevraagt’ het materiaal, zoals hij het noemt. Soms gaat hij mee in de eigenschappen, soms gaat hij er juist dwars tegenin, hij wacht af wat er gebeurt, hoe het uitpakt qua beeld en het resultaat bepaalt zijn volgende stap. Hij poetst weg, schuurt, brengt een nieuwe laag aan en kijkt hoe die reageert. Het is een proces waarbij de kunstenaar stuurt, maar soms ook gestuurd wordt, waarin hij richting geeft, maar soms ook dankbaar het toeval accepteert.

En dan komt er ergens in dat proces dat euforische moment. Dan stopt het proces. Niet abrupt of geforceerd, maar op een natuurlijke manier. Dat is het moment waarop een werk zijn voltooiing vindt, waarop de kunstenaar ’ziet dat het goed is’. Het werk heeft zijn vorm gevonden. En dan daalt er een stilte neer. Zoals Matisse het noemde, ‘du calme’. Er is iets monumentaals ontstaan dat rust geeft. Een werk dat de kunstenaar niet meer nodig heeft. ‘Objectieve kunst’.

Ja maar, zult u nu misschien tegenwerpen, maar wie bepaalt dat? Wie beslist wanneer een werk af is en je er niets meer aan moet doen? De kunstenaar toch zeker? En is dat dan geen subjectieve keuze? Jazeker, daar hebt u gelijk in. Want het is de keuze van het moment die de kwaliteit van het werk bepaalt en maakt dat een werk herkenbaar is als ‘een’ Drewes de Wit. Maar ‘los van hem’, dat wel. 



Uit het voorafgaande zou je gemakkelijk het idee kunnen krijgen dat het werk van Drewes de Wit analytisch van aard is, dat iedere emotie zorgvuldig is uitgebannen. Koel en zakelijk. Maar het tegendeel blijkt het geval. Keer op keer blijkt uit de reacties van mensen op zijn werk dat ze erdoor worden geraakt, dat die verstilling in vorm en kleur, zonder enige verwijzing naar het menselijk gewoel, juist een diepe indruk op hen maakt. En als hen dan gevraagd waarom precies, vallen er, zij het vaak wat aarzelend, toch termen als ‘verstild’, ‘meditatief’ en zelfs ‘poëtisch’. Van Drewes de Wit mag het allemaal. Erger nog, hij is er best blij mee, want een werk dat niemand raakt is een zinloos werk. Maar het blijft allemaal wel voor onze rekening. 

Wie in Groningen in de Kostersgang op zoek gaat naar het atelier van Drewes de Wit, komt bij een grote groene deur. Daarop hangt een bordje ‘werkplaats’. En dat is misschien wel de meest beknopte karakterisering van de kunst die we hier vanmiddag bekijken.






[Openingswoord bij de tentoonstelling 'Los van mij' in de Ijsselsalon, Zutphen]