dinsdag 24 januari 2017

WONDERLIJKE ONTMOETINGEN - COLLECTIE ANONIEM IN MUSEUM BELVEDERE






Toegegeven, het was in een stemming van lichte scepsis dat ik op weg ging naar Oranjewoud om de tentoonstelling Collectie Anoniem- Pour le plaisir des yeux in Museum Belvedere te gaan bekijken. De expositie die werd aangekondigd als ‘een verrassende presentatie met ongebruikelijke combinaties tussen moderne en hedendaagse beeldende kunst, etnografica, artistieke objecten en alledaagse dingen’. Er zou werk te zien zijn van Harmen Abma, Jan Schoonhoven, Armando en Rosenquist, omringd door oude gereedschappen, scheepsdiorama’s, stoommachines, speelgoed van vroeger tijden of etnografica. Als dat maar goed gaat, dacht ik. Want je kunt nu eenmaal niet zomaar dingen van de ene omgeving overhevelen naar een totaal andere. Bij kunstwerken gaat dat meestal nog wel, die blijven ergens anders ook wel overeind, maar dingen die deel uitmaken van een leefomgeving overleven maar zelden de plotselinge verhuizing naar een museumzaal. Ik kan me nog herinneren hoe, een paar jaar geleden, al die op zichzelf sympathieke verzameldingen in de tentoonstelling van Han Bennink, met de beste bedoelingen weggehaald uit zijn atelier, er in de vitrines van Belvedere opeens een beetje triest en verloren bijstonden en alleen maar leken te wachten tot ze weer naar huis mochten. Ik kon er alleen maar het beste van hopen.

Collectie Anoniem. Beetje vreemde naam voor een tentoonstelling. Museum Belvedere heeft in de loop van tijd veel aandacht besteed aan verzamelingen. Meestal worden die simpelweg aangeduid met de namen van de eigenaars: de collectie Piet en Ida Sanders, de collectie De Heus-Zomer, de collectie Knegt-Drenth, de collectie Van Toledo. Dat is gemakkelijk als identificatie, en is binnen de kunstwereld tegelijkertijd een kwaliteitsaanduiding. Want je hebt goede en minder goede verzamelingen, belangrijke en minder belangrijke.   





De bezitter van de Collectie Anoniem had de wens te kennen gegeven om zijn naam niet aan deze verzameling, en aan deze tentoonstelling, te verbinden en zoveel mogelijk buiten beeld te blijven. Dat maakt het een beetje mysterieus, en ook wat lastig, maar het is wel begrijpelijk. Want afgezien van het feit dat er al genoeg ijdelheid heerst in het verzamelwezen, dit is een collectie van een volstrekt andere orde. De Collectie Anoniem pretendeert niet om in kunsthistorisch of welk ander opzicht dan ook ‘belangrijk’ te zijn. Hij laat zien wat de eigenaar de moeite waard vindt om te verzamelen. Dat is alles. Maar zodra zijn naam bekend wordt, zal hem tot vervelens toe worden gevraagd om een toelichting, zo niet een verantwoording, van zijn ‘collectiebeleid’, een vraag waarop hij, naar ik inschat, alleen maar zal willen en kunnen antwoorden dat hij geen beleid heeft, dat hij gewoon dingen verzamelt die hij mooi vindt. 

‘Verzamelen wat je mooi vindt’ heet in het jargon ‘eclectisch’ verzamelen. Het betekent dat iemand niet verzamelt volgens een vooropgezet plan en zijn verzamelgebied niet afbakent aan de hand van kunsthistorische of andersoortige criteria, zoals een stroming, een tijdperk of een onderwerp. Alles kan en alles mag. De enige samenhang is zijn eigen smaak en zijn eigen voorkeur.

In professionele kringen wordt vaak laatdunkend gedaan over eclectisch verzamelen. Het wordt al gauw geassocieerd met amateurisme, een collectie ratjetoe, een gebrek aan onderscheidingsvermogen. Soms is dat ook terecht. Ik herinner me een man, niet heel ver van Groningen, die ervan overtuigd was dat hij zo’n bijzondere collectie kunst had verzameld dat hij er een museum voor in zijn achtertuin wilden laten bouwen. Dat museum is er nooit gekomen, en dat is misschien maar goed ook, want toen zijn rijp-en-groen verzameling na zijn dood werd ontmanteld, was er niemand die hem wilde hebben.

 Dit soort overwegingen van status en prestige spelen hier gelukkig geen rol. De Collectie Anoniem heeft een plezierige pretentieloosheid. Het is slechts een kleine greep uit een voorraad die, zo werd ons tijdens de opening toevertrouwd, nog vele malen groter is dan wat hier wordt getoond. Die is hem uiteraard van harte gegund, maar waarom, zo ga je je wel afvragen, moet dit alles in een kunstmuseum worden tentoongesteld? Kun je liefhebbers van stoommachines of oud speelgoed niet beter doorsturen naar de Verzamelbeurs? Het volstouwen van museumzalen met wat in de volksmond al gauw wordt afgedaan als ‘meuk’, ook al zitten daar een paar mooie schilderijen bij, lijkt, om het zacht uit te drukken, niet heel zinvol. Waarom dan toch deze tentoonstelling?




Wanneer de nietsvermoedende bezoeker door de klapdeuren de grote zaal van het museum binnengaat, is de kans groot dat hem bij de aanblik van wat in eerste instantie veel weg heeft van een ongeregelde partij kunst en curiosa even de schrik om het hart slaat. En daar komt nog bij, merkt hij tot zijn ontsteltenis, dat bordjes bij de tentoongestelde objecten totaal ontbreken. Nergens krijgt hij te horen wie iets heeft gemaakt, waar het vandaan komt of wat het eigenlijk is. En dat werkt ontregelend. Mensen kijken ietwat ontredderd om zich heen en buigen zich waar dat maar mogelijk is meteen naar voren om te kijken of ze de signatuur van een kunstenaar kunnen ontcijferen. Bekend maakt bemind. Maar hier ontbreekt iedere toelichting. Vreemd.

Het duurt even voordat het, hopelijk, tot hem doordringt dat dat precies is waar deze tentoonstelling zich tegen afzet: de behoefte om meteen te willen weten, herkennen en classificeren. Zodra ons de informatie omtrent de maker, de herkomst, de historische context en de marktwaarde van een object wordt onthouden, gaan we ons ongelukkig voelen. Onze geprogrammeerde kunstwaardering raakt in de war. Want dat betekent dat we zelf moeten gaan kijken, gaan overwegen en onze eigen conclusies trekken en dat zijn we, laten we eerlijk zijn, niet zo gewend. Nog lastiger wordt het als aan dingen die we in ieder geval nog als kunst herkennen opeens allerlei zaken worden toegevoegd waarvan dat allerminst zeker is. Is dit kunst, of kan het weg? Is dit kunst, of alleen maar mooi? Het is lang niet altijd duidelijk. Uiteindelijk rest de arme toeschouwer niets anders dan te stoppen met zich hierover het hoofd te breken. Aha! Want als hij op dat punt belandt, heeft de tentoonstelling in ieder geval zijn eerste doelstelling bereikt: hij keert terug naar onbevangen kijken, kijken zonder voorkennis, waarbij de objecten voor zichzelf spreken en hij als kijker alleen maar moet luisteren. En dat valt niet mee, zoals hij al spoedig merkt.  Kunst en kitsch, hoge kunst en lage kunst, kunst met opzet en kunst bij toeval, het gaat allemaal door elkaar lopen. Maar vreemd genoeg is het juist die verwarring die uiteindelijk uitmondt in de sensatie van verbazing en verwondering die deze tentoonstelling de moeite waard maakt.





 ‘Wonderlijke ontmoetingen tussen uiteenlopende objecten’, noemt het museum deze expositie. En dat zijn het ook. Maar laat u niks wijsmaken, die ontmoetingen zijn verre van toevallig, ook al lijkt dat soms zo. Al die tafereeltjes zijn zorgvuldig in scene gezet. Maar daar gaat het juist om. Een rondgang in de zaal wordt een aaneenschakeling van kijkavonturen. Het wonderschone reliëfje van Jan Schoonhoven op eerbiedige afstand vergezeld van een rijtje Afrikaanse beeldjes maakt een prachtig hoekje. Het schild uit Oceanië dat op de uitnodiging staat, is in zijn eentje imposant genoeg om een compleet wandje te vullen. Tientallen kleine Ewe popjes samengepropt op een plankje in de hoek lijken opeens samen een klein terracotta legertje. Objecten die we normaal gesproken niet in een museum verwachten krijgen door de manier waarop ze worden gepresenteerd opeens een waarde die ze daarbuiten niet hadden. Daarbij wordt de vraag of iets nou ‘kunst’ is of niet steeds moeilijker te beantwoorden, maar op de een of andere manier lijkt dat ook iets minder relevant. Zouden veel mensen raar opkijken als er bij de prachtig gevormde ‘oesterstokken’ die zo mooi aansluiten bij de twee onmiskenbare kunstwerken waar ze naast zijn geplaatst volgende week opeens een bordje met de naam, zeg, Giuseppe Penone hing? Of als dat vreemde houten Fyffes-kistje vol met ledematen van oude poppen opeens een onbekend werk van Broodthaers blijkt te zijn? 

Natuurlijk gaat het ook wel eens mis. Het oude reclamebord met ‘Levertraan’ boven de klapdeuren roept alleen maar associaties op met rommelwinkeltjes in achterafstraatjes. Wat zou er gebeuren, vraag je je dan af, als je er een ‘woordschilderij’ van Ed Ruscha naast zou zien? En die verbazingwekkende collectie stoommachines blijft, hoe lang je er ook naar kijkt, niets meer dan een verbazingwekkende collectie stoommachines. Misschien was er iets moois te maken geweest met bijvoorbeeld een industriële foto van Bernd en Hilla Becher. Jammer, die zitten niet in de Collectie Anoniem. Maar het feit dat je de neiging krijgt om zelf andere combinaties te gaan bedenken is op zich al een bewijs van de inspirerende werking die er van dit soort opstellingen kan uitgaan.




Pour le plaisir des yeux  is een dappere tentoonstelling, zeker na die van Käthe Kollwitz en Sjoerd de Vries, die vrijwel unanieme lof oogstten. Maar, zou je kunnen zeggen, daarin werd het ons ook wel erg gemakkelijk gemaakt. Het waren geheel verzorgde excursies, waarin alles voor ons was geregeld. We hoefden het alleen maar mooi te vinden. Zo bezien heeft deze expositie meer van een doevakantie. We moeten er zelf achter komen dat wat aanvankelijk oogt als een vrolijke kermis tegelijk een manier is om dingen ter discussie te stellen. Kijkplezier volop, maar ook stof tot nadenken. Want er wordt wel gemorreld aan onze ideeën over wat nou ‘kunst’ is en wat niet, definities worden even op losse schroeven gezet, scheidslijnen vervaagd of opgerekt. En dat levert weer nieuwe dingen op. Genoeg te ontdekken dus, genoeg te genieten en gelukkig hier en daar ook dingen om je aan te storen. En we moeten helemaal op eigen houtje maar zien wat we daar nou eigenlijk van vinden. Uiterst nuttig, en ook nog eens aangenaam.

Prettige vakantie! 

donderdag 19 januari 2017

VRAGEN ZONDER ANTWOORDEN: COLLECTIE ANONIEM IN MUSEUM BELVEDERE - deel 1


Er werd verbouwd aan het Zuiderdiep. Waar precies was niet duidelijk, maar er stond in ieder geval een grote container aan de weg waarin bouwafval werd gestort. Bovenop lag een betonroooster, zo’n ijzeren hekwerk dat blijkbaar was gebruikt om een gipsmuurtje te verstevigen, want op de kruispunten waren, in onregelmatige vormen, restjes gips blijven hangen. Verrek, dacht ik, dat lijkt wel een werk van Harmen Abma. Alleen, zo’n prachtige Abma had ik nog nooit gezien! En dan ga je nadenken. Wat zou er gebeuren als ik met dit ding binnensloop bij Museum Belvedere en het in een onbewaakt moment aan de wand hing? Zou er één museumbezoeker argwaan krijgen? Ik ga het maar niet proberen.





Wat is dit? Een koffiepot. Is dit kunst? Nee, natuurlijk niet. Hij staat bij mij in de keuken. Kunst wordt hij pas als Klaas Gubbels hem schildert. Maar stel nou dat Gubbels een viltstift pakt en hem aan de onderkant signeert. Wordt het daarmee een ready-made, en dus kunst?





Jarenlang verzamelde Rob Scholte borduurwerkjes, op rommelmarkten, in kringloopwinkels, bij het grofvuil. Stoere zeemannen met zuidwester en pijp, Nachtwachten, Drinkers, zigeunerjongetjes met traan, jachttaferelen met mannen in rode jassen met honden. Hij spande ze opnieuw op, maar nu met de onafgewerkte achterkant naar voren, deed er een eenvoudig lijstje om en signeerde ze ‘R. Scholte’. Toen hij genoeg had, exposeerde hij ze allemaal in grote blokken aan de wanden van Museum de Fundatie in Zwolle. Maar als ik er nu één van de wand pak, heb ik dan ook een kunstwerk in handen?



Lang geleden maakte Jeff Koons stalen sculpturen van een rode kreeft, wel twee meter hoog. Die kreeft had Koons niet zelf bedacht. Hij was gebaseerd op een plastic opblaasbeest waarmee kinderen in bad konden spelen. Toen kreeg hij een tentoonstelling in een Amerikaans museum, en de directeur had een idee. Hij kocht razendsnel alle rode kinderkreeften die hij in de speelgoedwinkels in de wijde omtrek kon vinden en bood ze vervolgens te koop aan in de museumwinkel. Ze gingen grif van de hand, voor 75 dollar per stuk. Moest deze man onmiddellijk worden gearresteerd?




Hoort een Afrikaans Fang masker, van recente datum dus niet heel zeldzaam of waardevol, in een museum thuis? Nee, zou je zeggen. Kenners van tribal art halen er hun neus voor op. Maar als je nou eens niet één, maar twaalf van die Afrikaanse maskers neemt en die in een patroon op de vloer legt in een museumzaal, heb je dan een conceptueel kunstwerk?

‘Quiet night!’ zei een Britse collega tegen premier Gerbrandy, toen ze tijdens de oorlog ’s avonds samen op een balkon in Londen stonden. ‘Nei’, antwoordde Gerbrandy, die nauwelijks Engels sprak. ‘Kwait ok nait.’

Sorry. Flauw. Maar ik weet het ook niet. Het waren maar een paar van de vragen die bij me opkwamen na het zien van de tentoonstelling Collectie Anoniem in Museum Belvedere. Kunst en kitsch, echt en vals, hoog en laag. Maar als een expositie, of hij nou goed is of niet zo goed, je zo aan het denken zet, heeft hij bij voorbaat al zijn nut gehad, zou je zeggen. Daarom zeer binnenkort meer.