woensdag 31 augustus 2022

 

KLEUR [!?] IN HET GRONINGER MUSEUM

 

 


De afgelopen maanden was er onder de titel ‘De kleuren van Caspers’ op de NPO een serie programma’s te zien waarin kunstenaar en kunsthistorica Charlotte Caspers kleur onderzocht. In afleveringen van veertig minuten onderzocht ze technische, historische en symbolische aspecten van een bepaalde kleur. Het zal toeval zijn, maar vorige maand opende in het Groninger Museum een nieuwe expositie met als titel Kleur!. De tentoonstelling, die maar liefst negen zalen beslaat, werd omschreven als ‘een speelse selectie met topwerken uit de eigen collectie’.

Collectiepresentaties zijn meestal niet de meest spectaculaire exposities. Vaak zijn het noodoplossingen om de zomer door te komen en de pers besteedt er in de regel nauwelijks aandacht aan. Doorgaans is daar ook weinig reden toe, want oud nieuws is immers geen nieuws. Hebben we al gezien. Het Groninger Museum besloot het daarom anders aan te pakken. De keuze uit het depot wordt nu eens niet chronologisch of thematisch gepresenteerd, maar bepaald door één simpel kenmerk: kleurgebruik. Iedere zaal is gewijd aan één bepaalde kleur en daar zijn werken bij uitgekozen. Het is op zijn minst een onconventionele benadering, dat is zeker, maar ook een die meteen vragen oproept. Want wat gebeurt er als je kunst uitsluitend sorteert op kleur en alle andere dingen voor het gemak buiten beschouwing laat? Wat voor soort tentoonstelling krijg je dan? Maar goed, het prikkelt in ieder geval wel de nieuwsgierigheid en dat is reden genoeg om te gaan kijken.

Het eerste dat zelfs bij een vluchtige beschouwing opvalt, is dat op dat idee van ‘topwerken’ wel het een en ander valt af te dingen. Kwaliteit is blijkbaar niet het eerste criterium geweest bij de selectie. Maar dat is niet erg. Uiteindelijk hebben we de meeste onbetwiste topstukken al vaker gezien en soms is het juist plezierig om ook eens werken onder ogen te krijgen die weliswaar niet tot de eredivisie behoren, maar die in hun soort alleszins de moeite waard zijn om gezien te worden.

 


Het wordt lastiger als je je gaat afvragen waarom juist deze werken bij elkaar in een zaal zijn gehangen. Is die kleur het enige dat ze gemeen hebben, of hebben ze ook inhoudelijk iets met elkaar te maken? Het antwoord wordt niet meteen duidelijk. Het samenbrengen van ongelijksoortige kunstwerken binnen eenzelfde expositieruimte is natuurlijk niet nieuw. Rudi Fuchs had er met zijn serie Coupletten in het Stedelijk in de jaren negentig een soort patent op. Voorwaarde is dan wel dat de werken elkaar als het ware iets te zeggen hebben. Fuchs bracht werken en kunstenaars bij elkaar in een soort visuele confrontatie, waardoor ze elkaar leken te becommentariëren, met als gevolg dat je er opnieuw, en net iets anders, naar ging kijken. Maar juist deze samenhang, die het geheel een meerwaarde kan geven, lijkt in deze tentoonstelling totaal te ontbreken. De meest uiteenlopende kunstwerken zijn, losgerukt uit hun oorspronkelijke context en zonder enig begeleidend commentaar, plompverloren naast en boven elkaar gehangen. Een gele stoel van Marc Newson krijgt een soort echo in een groot schilderij van Lucassen van een vrouw tegen een gele achtergrond. Dat hangt naast een klein doek met zonnebloemen van Otto Eerelman, die op zijn beurt Siep van den Berg naast zich moet dulden, alleen omdat er in zijn  geometrisch-abstracte compositie, inderdaad, ook geel voorkomt. En in een hoekje hangt, een beetje zielig, een mooi paneeltje van Job Hansen, dat je eigenlijk meteen in bescherming wilt nemen tegen zoveel visueel geweld.

 



Wie dus een oogstrelende tentoonstelling had verwacht, komt bedrogen uit. Het schuurt en vloekt geregeld, ieder werk roept als het ware om eigen aandacht en de burenruzies zijn dan ook niet van de lucht, zozeer dat je de neiging hebt om oogkleppen op te zetten om één werk tegelijk te kunnen bekijken, zonder de stoorzenders aan weerskanten. Toch valt er gelukkig in de verschillende zalen nog een hoop te beleven, maar dat is dan eerder ondanks dan dankzij het flinterdunne concept. Sommige werken hebben nu eenmaal geen excuus nodig. Zo hangt In de laatste zaal, die is gewijd aan zwart en wit, behalve de onvermijdelijke Schoonhoven in volle glorie het iconische Miles Davis portret van Anton Corbijn, extra imposant op dit formaat. En er tegenover zijn drie foto’s van Daniëlle Kwaaitaal genoeg om een complete wand te vullen. Prachtig. Maar wat die lange rij houtsneden van Albrecht Dürer, Nico Bulder en Henk Melgers, geen van allen groter dan een A4’tje, daarmee (en met elkaar) te maken hebben is volstrekt onduidelijk. Ze hangen eigenlijk alleen maar in de weg.

 


Een collectietentoonstelling is onvermijdelijk ook een sentimental journey, een weerzien met oude bekenden, afgewisseld met nieuwe ontdekkingen. Je komt werken tegen die je met lichte trots vervullen, omdat ze toch maar in het Groninger Museum hangen, maar ook werken waarvan je je afvraagt waarom ze in godsnaam ooit zijn aangeschaft. Als je gaat kijken naar het aanschafjaar is de expositie ook een soort kleine geschiedenis van het Groninger Museum, een afspiegeling van het aankoopbeleid onder verschillende directeuren. Geregeld, hoe kan het anders, waart de geest van Frans Haks weer even door de zalen. Haks wilde vooral de kunst van morgen tonen en dat betekende dat hij soms kunstenaars presenteerde die in de jaren daarna wereldfaam zouden verwerven, maar ook kunstenaars die met het veranderen van de tijdgeest weer even snel in de vergetelheid belandden. Maar even zijn ze er weer. Er werd destijds wel gemopperd dat als Haks het museum zou verlaten, het grootste deel van zijn aankopen direct bij het grofvuil kon worden gezet. Dat is gelukkig niet gebeurd, en op deze expositie komen we hem weer tegen, in zowel positieve als negatieve zin.   

En soms is ieder voorwendsel om werken van stal te halen die anders tot in lengte van dagen in het depot zouden wegkwijnen goed genoeg. Zelfs kleur. Wie kan een andere reden verzinnen waarom de beroemde gekke-bekken-foto’s van Bruce Nauman weer eens op zaal zouden moeten hangen? Maar nu zijn ze er wel, want ze zijn geel. Ooit toonde het museum, onder Bram Westers en Paul Vries, drie Vlaamse schilders van de Nieuwe Figuratie. Het hield er een groot werk van Raoul de Keyser aan over, een kunstenaar wiens reputatie in de decennia daarna tot grote internationale hoogte is gestegen, maar ook een werk waarvan ik me afvraag of het na die tijd ooit nog iets anders heeft gezien dan de binnenmuren van het depot. Maar hier hangt het, want er zit groen in. En alsof er niet al twintig jaar verhit wordt gediscussieerd waarom het Groninger Museum los van de Ploeg nauwelijks aandacht besteedt aan kunst uit de eigen regio, hangt daar zomaar een schilderij van Har Sanders. Geen absoluut topstuk misschien, maar wel roze. En als die kleuren een smoes zijn om weer eens een klein spotje op die werken te kunnen richten, nemen we dat graag voor lief (hoewel het fotodrieluikje van Han Jansen over zijn Waddenzeeproject er zonder enige toelichting er wel weer volstrekt verloren bijhangt). Maar je krijgt bijna een gevoel van opluchting als je een beetje achteraf, onder het vage kopje ‘Kleur en vorm’, opeens een wonderschoon zaaltje met druksels van Werkman tegenkomt dat de rust en de harmonie ademt die elders zo ver te zoeken is.

  


Zo sluipt, terwijl je per zaal de kleuren van de regenboog afwerkt, de twijfel binnen. Er moeten toch betere manieren te bedenken zijn om oudere werken van stal te halen en ze ook de verhalen te gunnen die ze verdienen? Jaren geleden werd Gerrit Komrij uitgenodigd om een persoonlijke keuze te maken uit de collectie van het Stedelijk. Komrij was, zoals bekend, traditioneel ingesteld (‘Kunst hoort aan een spijker’) en de tentoonstelling Kijken is bekeken worden: uit de kelders van het Stedelijk toonde hoofdzakelijk figuratief werk dat het depot al vele jaren als permanent verblijfplaat had. Maar de expositie kreeg veel aandacht, mede door het begeleidende boek waarin hij zijn keuze op zijn eigen manier toelichtte, en trok onverwacht veel bezoekers. Maar goed, hij was natuurlijk wel Gerrit Komrij. Misschien dat, bijvoorbeeld, Henk van Os te porren is om nog een keer in het depot te gaan grasduinen. Hij kan er in ieder geval boeiend bij vertellen. En juist dat wordt in deze expositie node gemist.

Er valt, dat zal duidelijk zijn, genoeg aan te merken op Kleur!. De manier waarop de tentoonstelling werd aangekondigd (‘Voortaan kijk je anders naar kleuren en wat zij met je doen’) belooft meer dan de expositie waarmaakt. De simplistische uitlegbordjes in iedere zaal, met wat voor de hand liggende associaties en een paar curieuze weetjes, zijn te mager om dat aspect voldoende gewicht mee te geven. Wie echt is geïnteresseerd is in kleur kan beter Charlotte Caspers terugkijken. Aan de andere kant, we moeten ook niet te veel zeuren. Wie tevreden is met een kleurige kijktocht waar je af en toe verrassende dingen tegenkomt, kan ook plezier beleven aan deze vrolijke kermis, deze postmoderne kunstspeeltuin waarin de bezoeker het vooral zelf uit mag, en moet, zoeken. Over de vraag of dat genoeg is om een tentoonstelling in deze vorm, en van deze omvang, te rechtvaardigen zullen de meningen verschillen. ‘Kunst is meer dan kleur’, schreef Illand Pietersma al kort na de opening in het Dagblad, en hoewel hij zijn best doet om ook positieve kanten te benoemen, blijft dat toch de voornaamste conclusie. En dat rode kleurdraadje zou ik met genoegen inruilen voor iets meer samenhang en structuur.

Het Groninger Museum doet dingen graag net iets anders, schrijven ze op de website. Dat valt te prijzen, en dat heeft in het verleden af en toe verfrissende resultaten opgeleverd. Maar soms is gewoon ook wel erg fijn.

 

- De tentoonstelling Kleur! Is nog te zien t/m zondag 3 januari 2023. Ja, dat is erg lang.