donderdag 13 oktober 2011

Wim Biewenga: Over een weg – Werk 2004-2011






‘We kunnen moe worden van schoonheid, van perfectie en een teveel aan vaardigheid, en het is op dat moment dat we ontvankelijk raken voor de ruwe sublimiteit van het primitieve en eenvoudige.’


Jean-Baptist Bedaux in ‘De regressieve wereld van Wim Biewenga’ (2004)
In het najaar van 2004 exposeerde Wim Biewenga in de galerie van William Wauters in Oosteeklo (B) en in het boekje dat verscheen bij de tentoonstelling doet Jean-Baptist Bedaux een poging om het werk van Wim Biewenga te kenschetsen. En daar slaagt hij wonderwel in. Ondanks het feit dat zijn betoog af en toe wel wat erg highbrow van karakter is, weet hij naar mijn idee door te dringen tot de essentie van Biewenga’s werk zoals we dat, in ieder geval tot op dat moment, kenden. En daarmee is hij misschien wel de eerste schrijver over Biewenga die uitstijgt boven een beschrijving van wat er op de werken te zien is en iets duidelijk kan maken over de aard van die wonderlijke fascinatie die van de beelden uitgaat.

Hij plaatst Biewenga in een lange traditie van wat je ‘modern primitivisme’ zou kunnen noemen: een soort archetypische kunst, die associaties oproept met outsider art, kindertekeningen, primitieve kunst, folk art, allemaal uitingsvormen die op het eerste gezicht haaks lijken te staan op de gevestigde cultuur, maar die tegelijk door diezelfde cultuur worden omarmd omdat ze een noodzakelijk tegenwicht biedt aan de overmaat aan sophistication waaronder de wereld van de kunst af en toe gebukt gaat. Het is een kunst die niet appelleert aan intellectueel bewustzijn of culturele bagage, maar veel meer aan een afkeer daarvan, aan een diepgeworteld verlangen naar eenvoud, onschuld en authenticiteit, en de onbedorvenheid van vervlogen kinderjaren. Het is een soort kunst die, op het eerste gezicht, naïef of primitief aandoet en geen enkel raakvlak lijkt te hebben met de eigentijdse kunst in de musea. Zoals dat van Alfred Wallis, de amper geletterde Engelse zeeman die besloot te gaan schilderen en zijn werk aan de wanden van zijn schuur prikte, waar ze in de jaren twintig werden ontdekt door Ben Nicholson en zo in de chique Londense kunstwereld terechtkwamen. Of dat van Tim Brown, de arme zwarte arbeider uit Jackson, Mississippi, die zijn leven schilderde op plankjes, maar die aan het eind van zijn leven, zonder het te willen of misschien wel te weten, een museale status had verworven en van wie ook in Museum Belvedère met regelmaat werk te zien is.


In het werk van Wim Biewenga zag Bedaux vergelijkbare kwaliteiten. De kinderlijk aandoende voorstellingen, de quasi-onbeholpen penseelvoering, die een onregelmatige, soms bijna amateuristisch aandoende verfhuid oplevert, het gebruik van mengkleuren die in geen enkele verfdoos te vinden zijn, de simpele ongeverfde latjes die erom heen werden gespijkerd, zonder enige poging om het ‘mooi’ te maken. Al deze elementen creëerden een indruk dat we hier te maken hadden met een kunst die ver weg stond van de razende opeenvolging van avant-gardes die de kunst van de twintigste eeuw uitmaken, maar teruggreep op elementaire, bijna archetypische, beelden die zich onttrekken aan kritische vergelijkingen met andere uitingen van hedendaagse kunst, maar op de een of andere manier wel kunnen raken aan dieperliggende lagen van de menselijke geest.

Tegelijkertijd is het ook duidelijk dat Biewenga’s werk niet zonder meer in dezelfde categorie worden geplaatst als dat van Wallis en Brown, al was het alleen maar omdat we hier niet te maken hebben met een naïeve kunstenaar, maar met een man die ervoor heeft gekozen om na een academische carrière zijn leven aan het schilderen te wijden. En daar ligt ook het spanningsveld dat zijn werk omgeeft: hoe kan een ontwikkelde kunstenaar primitieve kunst maken? Zijn werk is ook niet uitsluitend naïef; de eigentijdse kunst is allerminst aan Biewenga voorbijgegaan. In al die werken die op het eerste gezicht geheel los lijken te staan van de dagelijkse realiteit zijn ook zijn eigentijdse inspiratiebronnen zichtbaar, zoals Roger Raveel, Lucassen en Raoul de Keyser. Maar dat speelt zich af op een rationeler, meer kunsthistorisch gericht niveau en doet zelden afbreuk aan het min of meer tijdloze karakter van zijn werk.

 Een outsider kun je Biewenga ook niet echt noemen. Al enkele decennia is hij opgenomen in de circuits van de gevestigde kunstwereld. Hij was een vaste en graag geziene exposant bij galeries in verschillende delen van het land, omdat duidelijk was hoezeer zijn werk aansloeg bij een breed publiek. Zo moest een galeriehouder, terwijl hij toch een flink aantal Biewenga’s had meegenomen naar de Kunstrai, halverwege de beurs hals over kop terug naar huis om nieuwe te halen, omdat de hele voorraad tijdens de eerste dagen al was verkocht. Kortom: Biewenga had zijn plek in de kunst gevonden.



En toen opeens, een jaar of zes geleden, besloot hij dat het genoeg was geweest. Hij was klaar met zijn modern primitivisme. De geest was eruit en hij besefte dat , als hij nog langer op dezelfde manier door zou gaan, hij alleen nog maar schilderde om aan de vraag te voldoen. En dat weigerde hij. Hij besloot opnieuw te beginnen, in een totaal andere stijl. De figuratie verdween en op de nieuwe doeken verschenen alleen nog blokken, en cirkels, en strepen. Voor de liefhebbers van zijn eerdere werk kwam de verandering als een schok. De eerste tentoonstellingen, bij William Wauters en kort daarna bij Prentwerk in Groningen, lieten veel Biewenga liefhebbers in verwarring achter. Wat bezielde de man? Wat moesten ze hiermee? Trouwe volgers haakten af, de verkopen kelderden.

Het dient gezegd: het getuigt van moed, en ook van integriteit, om een stijl waarin je toch uiterst succesvol bent geweest achter je te laten en een weg in slaan waarvan je bij voorbaat weet dat je het jezelf aanzienlijk moeilijker gaat maken. In zijn eerdere werk had hij een onmiskenbare eigen beeldtaal ontwikkeld. Maar hoeveel constructivistische kunstenaars zijn er op te noemen van wie je het werk in een oogopslag herkent? De mannen van De Stijl natuurlijk, Mondriaan, Van Doesburg, Van der Leck, maar daarna? Ellsworth Kelly, Siep van den Berg, Imi Knoebel? Met andere woorden, hoe maak je iets dat eigen is op een gebied waar de beeldmiddelen, in vergelijking, beperkt zijn, en hoe kun je daarbij ook nog enige afstand houden van al die grote voorgangers? Het lijkt een formidabele opgave.




Het nieuwe boek over het werk van Wim Biewenga is getiteld Over een weg - Werk 2004-2011, en het is het eerste waarin dit nieuwe werk uitgebreid aan bod komt. In een stijlvolle en fraai verzorgde uitvoering doet het in honderd pagina’s verslag van deze zoektocht naar een nieuwe beeldtaal. Wat meteen duidelijk wordt is dat de weg uit de titel allesbehalve recht is geweest: we zien wel de richting, maar ook de bochten, de tijdelijke afslagen, de zijpaadjes en de wegomleggingen, en ook hoe zijn weg af en toe die van anderen kruist. Het toont een breed scala aan experimenten, een diversiteit waarvan je aan de ene kant misschien kunt zeggen dat er niet altijd een duidelijke, herkenbare visie in is terug te vinden, maar die misschien ook duidelijk maakt dat Biewenga weigert zich in een al te nauw constructivistisch keurslijf te persen. Het betekent ook dat je meteen geneigd bent om te selecteren en in de verschillende stilistische varianten een soort rangorde aan te brengen. Wat natuurlijk eigenlijk betekent: ‘Ik hoop dat hij dáármee doorgaat, en dáármee niet!’ Maar dat is, uiteraard, niet aan ons.

Een ding is wel erg plezierig: het werk dat hier wordt gepresenteerd mist het koele en onpersoonlijke dat in veel hard-edge painting tot norm is verheven en waaruit de hand van de kunstenaar volstrekt is verdwenen. Door de (nog steeds) onregelmatige verfhuid, met al zijn nuances en overschilderingen, houdt het werk, ondanks de strakke vormen, iets menselijks en ook iets kwetsbaars. In de inleidende tekst merkt Han Steenbruggen terecht op dat het juist die bewuste imperfecties zijn die het werk behoeden voor steriliteit en dat het die kwaliteit is die bij Wim Biewenga als een constante factor mag gelden. Het mag dan strenger zijn geworden in het beeld, onpersoonlijk wordt het nooit.

Ik moet wel bekennen dat ik bij het doorbladeren van de eerste pagina’s, waar nog ‘oud’ werk staat afgebeeld, nog steeds wordt overvallen door een licht gevoel van heimwee, maar het blijft boeiend om zien waar Biewenga’s nieuwe wegen naar toe leiden. We zullen hem volgen op zijn tocht.

[Wim Biewenga – Over een weg / About a road, werk 2004 -2011, met een tekst van Han Steenbruggen, verschijnt deze maand in een oplage van 500 exemplaren bij Timmer Art Books, Oosterhout, prijs EUR 25.00. Van het boek verschijnt ook een speciale editie in beperkte oplage van 25 stuks, elk met een originele tekening, voor EUR 450.00 (te zien op de website, en achterin het boek).
Te bestellen via info@kunstforumnoord, en rechtstreeks bij Timmer Art Books (www.timmerartbooks.nl)
 

Een vroege Wiegers

Het leek een lastig probleem: stel dat ik in een catalogus van een veilinghuis, al dan niet noordelijk, iets aantref dat ik de moeite waard vind om in KFN Nieuws aandacht aan te besteden, moet ik dat dan doen vóór of na de veiling? Als ik erover schrijf op het moment dat het object in kwestie nog geveild moet worden, zullen allerlei kwaaddenkende lieden zeggen dat ik het waarschijnlijk zelf heb ingebracht en zo de prijs probeer op te drijven, of ik word verdacht van nauwe banden met de veilinghouder, belangenverstrengeling, handel met voorkennis enz. Kortom, niets dan gezeur. In het andere geval, als ik er pas over schrijf als de veiling al achter de rug is, riskeer ik bozige opmerkingen dat ik dat ook wel eens eerder had kunnen zeggen, want dan had men tenminste nog mee kunnen bieden. Op zich gemakkelijk te pareren natuurlijk, want ze hadden zelf ook kunnen kijken. Hadden ze maar beter op moeten letten. Dus hoe je ook doet, het is nooit goed. Maar met de tweede categorie mopperaars valt aanzienlijk beter te leven dan met de eerste, bedacht ik. Achteraf maar dus.

In de afgelopen veiling van Allbooks Auctions in Groningen (de naam waarachter voorheen veilinghuis G. Postma schuilgaat) was een litho van Jan Wiegers opgenomen. Op zichzelf weinig spectaculair, aangezien het noorden wordt al jaren geteisterd door een schijnbaar onuitputtelijke voorraad Ploeggrafiek in alle soorten en maten. In verreweg de meeste gevallen betreft het late drukken en nadrukken, al dan niet geautoriseerd, en voor de enigszins gevorderde verzamelaar zijn ze dan ook nauwelijks interessant. Maar dit was een ander geval.
Het was een forse prent, uitgevoerd in hoofdzakelijk zwart en geel, waarvan de voorstelling werd gedomineerd door grillig gevormde bomen aan weerszijden van een bospad waarop twee figuren te zien zijn. Gesigneerd in potlood, met een wat vreemde uitsparing in de rand van het passepartout waar de toevoeging ‘Voor Job Hansen’ te zien is. Een zeldzaam blad, zeker, maar niet geheel onbekend. Het Groninger Museum bezit een nogal gehavend exemplaar, dat is afgebeeld in de Wiegers monografie, en bovendien is gedateerd ‘1923’. Op grond van het papier, de signatuur en de opdracht mogen we ervan uitgaan dat het hier gaat om wat in het jargon een ‘contemporaine druk’ heet, een afdruk die gemaakt is meteen of kort na het vervaardigen van de matrix, in dit geval de lithosteen. De catalogus vermeldt nog de prent afkomstig is uit de nalatenschap van Hansen, wat niet onwaarschijnlijk lijkt, omdat in dezelfde veiling ook nog een aquarel van zijn zoon Johan werd aangeboden.
Litho’s zijn bij de vroege Ploeg betrekkelijk zeldzaam. Dat zal in de eerste plaats een praktische reden hebben gehad: lithostenen zijn relatief duur. Het was goedkoper om te werken op een blok hout of een plaat zink Bovendien is het maken van een litho, zeker in meerdere kleuren, een omslachtig procedé en misschien dat de puur fysieke inspanning die nodig is om een afbeelding in een houtblok of een etsplaat over te brengen wel beter past bij de energie en de dynamiek die zo kenmerkend is voor de beste Ploegjaren. Een voordeel van een litho, althans voor verzamelaars, is wel dat, omdat de stenen meestal na gebruik weer werden afgeslepen om opnieuw te worden gebruikt, er geen nadrukken mee kunnen worden gemaakt en dat een litho dus bijna per definitie ‘uit de tijd’ is.
En de prijs? De catalogus gaf een inzetprijs van tweehonderd euro, wat wel erg laag is voor deze prent, maar zelfs in deze slechte markt halen goede stukken hun prijs, en dat gebeurde ook. De litho werd afgeslagen op 900 euro, wat betekent dat de koper inclusief het opgeld ruim 1100 euro moest neertellen. Niet echt een koopje dus, maar wel een goede prijs voor een goede prent.

NASCHRIFT

- Wiert Noorda maakt mij erop attent dat er van deze voorstelling ook een kleine variant bestaat, als ets. Hij is afgebeeld in het bekende Wiegers grafiekboekje uit de Domino-reeks, nr 7. Het pad heeft daar een bocht en de figuur staat meer op de voorgrond, maar verder is het duidelijk hetzelfde tafereel. Dank!

Han Jansen op het wad


Alle publiciteit rond het veertigjarig bestaan van Robert Smithsons land art project Broken Circle / Spiral Hill bij Emmen vormt een goede aanleiding om terug te gaan naar een ander historisch moment in de noordelijke kunst: het waddenproject van Han Jansen, uit 1980. In beide gevallen gaat het om een vorm van landschapskunst, een artistiek ingrijpen van de kunstenaar in de natuurlijke omgeving, maar het resultaat van hun ingrepen was natuurlijk totaal verschillend. Waar Smithson een ontwerp maakte en aan de hand daarvan nieuwe vormen in het landschap creëerde (die nog steeds te zien zijn, misschien voornamelijk dankzij het feit dat het terrein jarenlang niet toegankelijk was voor het publiek), bestond Jansens aandeel in één enkele handeling; hij strooide verschillende soorten kleurpoeder uit in de Waddenzee. Daarmee was zijn inbreng voltooid; vanaf dat moment nam de natuur het over en schiep haar eigen kunstwerk, in vluchtigheid en vergankelijkheid. De wind en de stroming verspreidden de kleuren en wie het geluk had daar op dat moment te staan kon een wonderbaarlijk schouwspel zich zien voltrekken: een zee die binnen een tijdsbestek van wat niet meer dan tien minuten of een kwartier kan zijn geweest, een totaal ander aanzien krijgt. Een egaal wateroppervlak dat zichzelf plotseling opdeelt in steeds groter wordende kleurvlakken om daarna, naarmate de poedergolven zich verder verspreiden en verdunnen, heel langzaam terug te keren tot haar oorspronkelijke tint.

Wouter Kotte, die erbij aanwezig was, schrijft in de catalogus van Hedendaagse Kunst Utrecht:

‘Wat een ervaring aan den lijve te ontdekken hoe vermoeiend en soms levensgevaarlijk het inschilderen van het wad en het maken van die schitterende esthetische foto’s was. Wat een verbazing te constateren dat van deze vermoeienissen en ontberingen niets in de luchtigheid van de foto’s terug te vinden is. Wat een vakmanschap, wat een intensiteit, wat een inventiviteit, wat een bijna japans aandoende vanzelfsprekendheid waarmee de blauwe luchten en witte wolken in een rode zee weerspiegelen. Zen op het Groninger wad en alle deelnemers vervuld van satori. Toeval en beheersing samen in balans in het kunstwerk.’


In de monografie over Han Jansen staat een foto van John Stoel die allesbehalve rust uitstraalt: we zien Han Jansen tot zijn enkels in het slik staan, omringd door toeschouwers en fotografen, en uit een doos kleurpoeder in een smal stroompje strooien. Je kunt dit zien als de essentie van het werk, als een soort performance, maar voor mijn gevoel is het wezen van het werk wat er daarna gebeurt, als alle geploeter is opgehouden en iedereen in stilte (hoop ik) kijkt naar wat zich voor hun ogen voltrekt. Het moet een adembenemende ervaring zijn geweest, van visuele verrassing, met het geluid van de wind over de uitgestrektheid van het wad, en de geur van de zee. Maar dat is alleen meegemaakt door de mensen die daar stonden. Daarna is het werk vervlogen in de tijd en is het enige dat rest is wat er werd vastgelegd, als een souvenir. Daar moeten wij, die het alleen kennen uit de verhalen, het mee doen.
Maar diezelfde souvenirs zijn wel het enige tastbare dat is overgebleven van die ervaring, momentopnamen van de indrukwekkende gebeurtenis die zich daar moet hebben afgespeeld.

Onder de aanwinsten van KFN bevindt zich een drieluik van foto’s die Han Jansen bij die gelegenheid maakte. De Waddenzee in kleur, in tinten die de natuur nooit zelf zou hebben verzonnen, maar die op de een of andere manier toch harmoniëren met hun omgeving. Het zijn statische beelden, die per definitie niets kunnen weergeven van de dynamiek, de voortdurende verandering, maar die wel een tastbare en fraaie weerslag vormen van een van de meest opmerkelijke projecten die de noordelijke kunst heeft gekend.