De
zondagmiddag op Nederland 2 is traditioneel voor de regionale omroepen, dus ook
voor Omrop Fryslân. De uitzendingen zijn ook in het Fries. Dat schijnt
belangrijk te zijn voor de regionale identiteit. Niet geheel onlogisch, maar op
die manier wordt wel vrijwel iedereen die niet in het bezit is van een
West-Germaanse talenknobbel eigenlijk voorbaat uitgesloten. En soms is dat
jammer. Bijvoorbeeld afgelopen zondag, toen een documentaire werd uitgezonden
over de schilder Jentsje Popma. Vaak zijn kunstenaarsportretten wel boeiend,
maar ook een beetje voorspelbaar. In dit geval pakte het, in ieder geval voor
mij, anders uit.
Jentsje
Popma is vijfennegentig jaar geworden en de documentaire De Flecht nei it ljocht
[De vlucht naar het licht] is bedoeld als een eerbetoon aan een schilder wiens felgekleurde
Friese landschappen al decennia de wanden van grote en kleine kunsthandels en
galeries in Friesland sieren. Wie een
bohémien op leeftijd had verwacht, à
la Sjoerd de Vries, komt bedrogen uit. Hier zit een bescheiden man met een doorgroefd
gelaat, met ogen die regelmatig in een onbestemde verte staren en die welhaast
omgeven lijkt door een waas van melancholie en eenzaamheid. Hij is schilder, of
beter, hij was schilder, want zijn atelier en alle schilderijen die er nog
instonden heeft hij onlangs weggegeven aan een stichting die er een
meditatiecentrum van wil maken. Schilderen, dat was vroeger. Wat overblijft is
het leven, wat er nog van rest.
Klaas
Werumeus Buning werkt aan zijn portret en vraagt hem naar zijn laatste
schilderij. Het gaat over het verdwijnen uit het leven, zegt Popma. Het heet ‘De
vlucht naar het licht’. Het heeft te maken, zegt hij, met mensen die een einde
aan hun leven maken, Joost Zwagerman, Eugéne Brands. Het laat een opening in
het wolkendek zien, een blauw vlak waarin de mensen verdwijnen.
Bij
de kunstenaar thuis, in de schemering. Popma brengt thee. De kopjes trillen in
zijn handen. Schilderen doet hij al een poos niet meer, zegt hij. Het komt er
niet meer van. Ouderdom, en de laatste jaren moest hij zijn vrouw verzorgen. Ze
is nu overleden. Op de achtergrond hangt een portret dat hij ooit van haar
maakte, en de camera zoomt in op een ingelijste foto, beide van haar als jonge
vrouw. Heel veel heeft hij niet te zeggen. Er vallen lange stiltes waarin de
camera inzoomt op zijn gezicht, waarop het verdriet af en toe vlak onder de
oppervlakte lijkt te liggen.
Je
schrikt bijna als een harde vrouwenstem het overneemt en, zoals dat in
kunstdocumentaires hoort, vertelt over zijn opleiding en zijn werk in opdracht
in de jaren vijftig en zestig en hoe hij daarna besluit zich alleen nog te richten
op het Friese landschap, en de manier waarop dat onder zijn ogen steeds verder
wordt aangetast door de moderne tijd. Het verstoort even de sfeer, net als de
passages waarin zijn schilderijen net iets te uitbundig worden aangeprezen.
Want deze film gaat, naar blijkt, eigenlijk veel meer over de man dan over zijn
werk.
Popma
rijdt door de provincie, over binnenwegen. De vogels zijn vrijwel verdwenen,
zegt hij. Even leeft hij op als hij een boer tegenkomt die zijn koeien de weg over
drijft naar het weiland. Het doet hem denken aan vroeger. Want het moderne
landschap is alleen nog maar ‘productie, productie, productie’. Nee, dan de
omschrijving die Rudy Hodel ooit gaf van zijn werk als een ‘ode aan Gods schepping’.
Dat deed hem goed.
Maar
het leven is hier, en nu. Zolang het duurt. En dan maken mensen zich druk over
dingen. Bijvoorbeeld of Jentsje Popma eigenlijk niet een
overzichtstentoonstelling zou moeten krijgen. Goed bedoeld natuurlijk, en wie
zou het hem misgunnen? De vraag is of dat, zoals sommigen willen, in het Fries
Museum zou moeten. Directeur Kris Callens heeft laten weten dat daar geen
sprake van kan zijn. Het Fries Museum heeft geen ruimte en richt zich bovendien
op kunstenaars met een internationale bekendheid, of kunstenaars die de Gerrit
Benner prijs hebben gekregen. Het lijkt een beetje een bijeengeraapte
redenering, maar dat zij hem vergeven. Je kunt als niet-Fries nu eenmaal niet gewoon
zeggen dat zijn schilderijen niet het niveau hebben waar het museum naar
streeft. Wat dan ben je opeens weer, net als Wim van Krimpen eerder, de
arrogante buitenstaander die niets van Friese kunst begrijpt. Maar gelijk heeft
hij wel. Jentsje Popma maakt deel uit van de lokale Friese kunstwereld en het
zou goed zijn als hij ook daar werd geëerd, in een lokaal museum. Nu het Fries
Museum geleidelijk blijk geeft van hogere ambities, moeten er andere maatstaven
gelden. Bij zijn aantreden liet Wim van
Krimpen aantekenen dat wat hem betreft niet iedere kunstenaar die lang genoeg
leefde automatisch een overzichtsexpositie zou krijgen. Er moest ook aandacht
zijn voor kwaliteit. Het werd hem, zoals wel meer, niet in dank afgenomen. En
nu staat Kris Callens voor dezelfde keuze.
Jentsje
Popma maakte schilderijen van het Friese landschap, en dat vinden mensen mooi. Misschien
niet eens in de eerste plaats omdat het zulke goede schilderijen zijn, maar
omdat ze een landschap herkennen dat hún landschap is, de grond waarmee ze zich
verbonden voelen, ongeveer zoals sommige Groningers Jannes de Vries mooi
vinden. En dat mag uiteraard. Dat kan stemmen tot voldoening en tevredenheid. Maar
er is geen reden om, zoals in een ander programma gebeurde, door te draven over
‘internationaal niveau’, want dan hou je jezelf voor de gek en andere mensen
ook. En Popma zelf is er ook te nuchter voor: ‘Als ik dood ben, weet na tien
jaar niemand meer wie Jentsje Popma was’.
Misschien
is het wel de verdienste van dit gefilmde portret dat die weigering van het
museum, hoe terecht ook, in het licht van deze film ook iets bruuts krijgt, dat
artistieke en menselijke maatstaven hier niet helemaal meer samenvallen. Want meer
nog dan een beeld van een kunstenaar is dit een document humain, een blik op het eind van een menselijk leven
waarin veel dingen, en zelfs de kunst, even hun eerdere belang lijken te
verliezen. Natuurlijk, morgen dienen
dezelfde vragen zich weer aan, maar in ieder geval zolang de film duurt, lijkt het
leven uit te stijgen boven de kunst.
De
documentaire eindigt met een shot van Popma op de dijk, met de zee op de
achtergrond. Hij praat over zijn vrouw, met wie hij drieënzestig jaar getrouwd is
geweest. Het is moeilijk. Lange stiltes. In de laatste seconden, terwijl hij wegloopt
van de camera in het licht achter de dijk, zegt hij nog: ‘En nu willen ze dat
ik een overzichtstentoonstelling krijg in het Fries Museum, omdat ik zo oud
geworden ben. Voor mij hoeft het niet.’ En ik geloof hem. Op zijn
vijfennegentigste is deze treurige man niet meer bezig is met roem en erkenning,
de dingen van die wereld die hij eigenlijk al achter zich heeft gelaten.
Het
ga je goed, Popma. Ik hoop dat er mensen zijn die voor je zorgen en af en toe wat
vreugde brengen in je dagen. Van mij mag je honderd worden, maar ik weet niet
of dat iets is waar je zelf naar uitkijkt. Maar dit was wel een heel mooi
portret.
En
die overzichtstentoonstelling in het Fries Museum? Ach nee, laat maar.
De documentaire is
terug te zien op: