Maar nu was het weer zover. ‘Iedereen’ was er weer en er
moesten links en rechts zoveel mensen begroet worden dat het af en toe lastig
was om ook nog aan de kunst toe te komen. Er werd, zoals dat hoort, druk
gediscussieerd en gemopperd over richtprijzen
die te hoog dan wel te laag waren, over kwaliteit die mee- of tegenviel, over
de verwarming die kapot was en over alles wat men verder nog maar kon
verzinnen. Kortom, iedereen genoot.
Al tijdens de kijkdagen werd duidelijk dat de ruimte op
de begane grond was niet groot genoeg zou zijn om al belangstellenden van een
zitplaats te voorzien, zodat middels een heuse camera + man een beeldverbinding
werd gemaakt met het bovenzaal, waar de minder geprivilegieerden en de
laatkomers op twee beeldschermen het verloop van de veiling konden volgen en
indien gewenst via een strategisch in
het trapgat opgestelde medewerker ook nog hun biedingen konden uitbrengen of,
in geval van nood, bij wijze van bod hard op de vloer te stampen. Het was al
spoedig duidelijk: in ieder geval in sociaal opzicht was de veiling al een
doorslaand succes was nog voordat er één lot was verkocht.
En de veiling zelf? Die gaf aanleiding tot uitgebreide
discussie, niet alleen omdat de eerste kunstveiling in Groningen sinds lange
tijd was, maar ook door het bijzondere karakter ervan. Hier werd immers een
dwarsdoorsnee van de Groninger kunst van de twintigste eeuw aangeboden en de resultaten
zouden een indicatie geven hoe het de belangstelling voor die kunst is gesteld.
En dat leidde weer tot meer algemene bespiegelingen over kunst en kunstwereld
in Nood-Nederland.
Wordt vervolgd