Het was me van afstand al opgevallen, daar op de kijkdagen
voor de veiling. Een portret van een vrouw, in zachte tinten geel en bruin, dat
tussen alle expressionistische geweld een vredig eigen plekje had weten te
vinden. Ik had geen idee wie de maker was of de vrouw in kwestie, maar er was
iets bijzonders aan dit portret. Hier was een goede tekenaar aan het werk
geweest, dat was duidelijk. Maar wat mij trof in dit werk was meer dan alleen
vakmanschap. Er was intiems aan, iets liefdevols, alsof de kunstenaar en zijn
model elkaar kenden. Op de achterkant staat in handschrift een moeilijk
leesbare annotatie ‘[in? gedachten alleen’.
Hoe kan het, vroeg ik mij later af, dat juist dit portret
mij raakte, terwijl je zoveel andere simpelweg voor kennisgeving aanneemt en verder gaat? Op zoek naar een verklaring kwam ik al bladerend op het internet
kwam een citaat tegen van de Duitse kunsthistoricus Gottfried Böhm, die een theorie
geeft voor dit vreemde verschijnsel dat een portret je soms kan ontroeren
zonder dat je de persoon die wordt voorgesteld ooit hebt gezien, en zelfs
zonder dat je zeker weet dat die ‘echt bestaat’. Zijn suggestie is dat in ieder individu het
toevallig-particuliere en het essentieel-menselijke samengaan, en dat de goede
portretschilder zich niet beperkt tot het eerste, maar tracht door te dringen in
die tweede, diepere laag. De kunstenaar als schilder, maar ook als psycholoog. Als
hij daarin slaagt, krijgt het portret ook iets universeels, iets algemeen menselijks.
Een goed portret, aldus Böhm, toont niet slechts uiterlijke kenmerken, maar raakt
ook aan de condition humaine, en dus aan ons. En zo kan er bij de
beschouwer een onverklaarbaar gevoel van herkenning optreden, een idee van
verwantschap. Dat is niet de verdienste van het model, maar van de schilder. Want
hij identificeert niet alleen, hij interpreteert ook. En wie zo’ n portret aan
de wand hangt, haalt niet alleen een kunstwerk in huis, maar ook gezelschap,
iemand naar wie je, in tegenstelling tot wat in het sociaal verkeer wenselijk
is, onbeperkt mag kijken en je verwonderen. Naar het meisje met de parel bijvoorbeeld, die we allemaal beter zouden willen kennen.
* * *
Voor wie dit allemaal te vergezocht vindt, of te zweverig,
terug naar de feiten: wie zijn deze mensen, de kunstenaar en zijn model? Eerst
maar naar de catalogus. De tekening was niet gesigneerd, maar werd
toegeschreven aan Jan Altink. Het onderwerp werd wat onhandig omschreven als
‘Dame Ongering’ en als provenance werd ‘Fam. Ongering’ vermeld. Over de echtheid leek dus geen twijfel te
bestaan. Maar enig nader speurwerk was wel geboden.
Om dit werk een context te geven moeten we teruggaan naar de
begindagen van de Ploeg. Kort na de Eerste Wereldoorlog vestigde Sibbele
Ongering een lijstenmakerij annex kunsthandel aan het Schuitendiep in
Groningen. En omdat hij al lange tijd bevriend was met Jan Altink, met wie hij
jarenlang als huisschilder-decorateur de kost had verdiend, lag het voor de
hand dat Altink en zijn Ploegvrienden daar zouden exposeren. Aldus geschiedde.
Altink, Wiegers en Martens hadden in de jaren daarna bij Ongering hun eerste
solotentoonstellingen en Jan Altink schilderde tenminste twee portretten van
hem.
Toch is de geschiedenis van de familie Ongering, die als lijstenmakerij in Groningen nu aan de vierde generatie toe is, altijd nauw verweven gebleven met de Ploeg, en met Jan Altink in het bijzonder. Zo inspireerden Sibbeles activiteiten in de Groninger kunstwereld zijn jongere broer Henk om kunst te gaan verzamelen en ook hij en zijn vrouw Tilly ontwikkelden een warme vriendschap met Altink. Uiteindelijk telde zijn collectie zo’n 500 werken, waaronder 137 van Altink, die echter in de loop van tijd verspreid zijn geraakt.
Behalve broer Sibbele werden ook zowel Henk als Tilly
verschillende keren door Altink geportretteerd, zoals in dit schilderij uit
1925, dat Tilly laat zien op 33-jarige leeftijd. De gelijkenis met de vrouw op
de tekening is treffend, hoewel ze op de tekening wat ouder lijkt. Het
tijdsverschil lijkt te worden bevestigd door een kleine sticker van een
lijstenmakerij in Den Haag. Het lijkt dus niet onlogisch om aan te nemen dat de
tekening ergens in de jaren dertig moet zijn gemaakt.
Hoewel hij zichzelf niet beschouwde als een kunstkenner, gaf
Henk Ongering uiteindelijk toch gehoor aan het verzoek van de redactie van De
Stem van ons Huis, het personeelsblad van V&D Den Haag, om stukjes over
kunst te schrijven. En daar komen we ook zijn meest geciteerde uitspraak tegen:
‘Het schone in de kunst schuilt niet daar, waar velen ze
menen te ontdekken: in de technische volmaaktheid, in de belangrijkheid van het
voorgestelde geval, in de uiterlijke schoonvormigheid, in de geslaagde
natuurgelijkenis. Het gaat om het geestelijke, om het van binnenuit beleefde Er
zijn altijd mensen, die een schets niet de moeite waard achten, immers zij
beschouwen haar als iets vluchtigs en onvoltooids. Zij vergeten, dat
‘vluchtige’ de bekoring kan hebben van het directe, spontane,
sprankelend-levende en dat in de kunst ‘voltooidheid’ minder een kwestie is van
langdurige afwerking, Dan wel van het doeltreffend realiseren van een
innerlijke bedoeling, een emotie, indruk, stemming of wat het mag zijn. Kunst
is niet alleen natuurnabootsing.’
Dat gaat weliswaar niet over deze tekening, maar ik had het
niet beter kunnen verwoorden.
Dick Siersema
[Voor dit stukje heb ik dankbaar gebruik gemaakt van informatie
in het artikel van Bo van Dijk, die de kunstverzameling van Henk Ongering en de
uitgebreide briefwisseling tussen hem en Altink als onderwerp koos voor haar
afstudeerscriptie in 2006 en waarvan een samenvatting te vinden is in het Ploeg
Jaarboek 2006, pp. 50-59.]