Henkels vraagt zich af wat het nu precies was dat de Duitsers ertoe bracht Werkman te arresteren. Was het de ‘entartete Kunst’, de ‘surrealistische Schweinerei’ die ze aantroffen? Nee, volgens Henkels ligt de eigenlijke reden dieper. In Werkmans brieven zoekt hij naar een aanknopingspunt en hij vindt het uiteindelijk in een brief uit de zomer van 1941. Werkman schrijft daar over de kunstenaar in de samenleving en hoe de zorg om het dagelijks brood de kunst kan bederven:
Het gaat, volgens Henkels, niet eens om de mensen die lachen. Het is die lach zelf, ‘het domme, het hartelooze, het moorddadige’, dat de kiem in zich draagt van het nationaal-socialisme, dat ‘de vergaarbak werd van alle rancunes, alle bitterheden, alle domheid, alle wraakgevoelens, alle moordlust. […] Vroeger lachte een onbekende iemand uit die een groen paard met witte stippen dorst te maken, thans echter schoot de SD zulk een schilder dood.’ De moord op Werkman kwam voort uit de manier waarop de burgerlijke samenleving, ook buiten oorlogstijd, de kunst en de kunstenaar beziet. De executie van Werkman was de extreme consequentie van een diepgewortelde argwaan tegen de vrijheid van de verbeelding, die een bedreiging vormt voor ieder totalitair systeem.
Toen Werkman op 13
maart 1945 werd gearresteerd, werd ieder de toegang tot het huis ontzegd. Terwijl
Greet zich dagelijks tevergeefs meldde bij het Scholtenhuis aan de Grote Markt,
het hoofdkwartier van de SS in Groningen, om nieuws over het lot van haar man
te vernemen, belde Dina aan bij het huis waar niemand meer woonde. Met haar eenvoudige
overredingskracht en met behulp van de vijfentwintig gulden van haar spaargeld
die ze de dienstdoende SD’er in de hand drukte, wist ze binnen te komen, zogenaamd
om haar persoonlijke bezittingen op te halen. Eenmaal binnen sleepte ze uit
huis wat ze maar grijpen kon, uit de keuken en uit de weck en uit de kamers.
Henkels was een dominee, een man van het woord, dat verloochent zich niet. In zijn fraaie proza schemert af en toe een preek door. Het is ook geen kunsthistorische beschouwing en er zijn later hier en daar wel enige kanttekeningen bij geplaatst. Maar dat doet niets af aan de waarde van dit verhaal. Het is in de eerste plaats een eerbetoon en een persoonlijke getuigenis. Hij schreef op basis van wat hij voelde, wat hij wist en wat hij had gehoord. Wat hier telt is de warme vriendschap en de pijn van het recente verlies die in zijn woorden doorklinkt. Het is een tekst die alleen maar geschreven kon worden in 1945, en door een vriend. En die twee dingen, die tijdgebondenheid en oprechte vriendschap, geven zijn verhaal een zuiverheid die daarna, per definitie, nooit meer kon worden bereikt. Werkman is opgenomen in de geschiedenis, zijn werk is onderwerp geweest van talloze beschouwingen die in kunsthistorisch opzicht misschien belangrijker zijn. Maar het artikel van Henkels ademt, op een unieke manier, de geest van het moment. En daarom verdient zijn tekst het om te worden gelezen in de vorm waarin het verscheen, in het oude tijdschrift, gedrukt op zwaar papier, een beetje verkleurd in de tijd, in een mooie diepzwarte letter. De magie van een object.
Nee, deze moet maar niet bij het oud papier.