Collectie
Anoniem. Beetje vreemde naam voor een tentoonstelling. Museum Belvedere heeft
in de loop van tijd veel aandacht besteed aan verzamelingen. Meestal worden die
simpelweg aangeduid met de namen van de eigenaars: de collectie Piet en Ida
Sanders, de collectie De Heus-Zomer, de collectie Knegt-Drenth, de collectie
Van Toledo. Dat is gemakkelijk als identificatie, en is binnen de kunstwereld
tegelijkertijd een kwaliteitsaanduiding. Want je hebt goede en minder goede verzamelingen,
belangrijke en minder belangrijke.
De
bezitter van de Collectie Anoniem had de wens te kennen gegeven om zijn naam
niet aan deze verzameling, en aan deze tentoonstelling, te verbinden en zoveel
mogelijk buiten beeld te blijven. Dat maakt het een beetje mysterieus, en ook
wat lastig, maar het is wel begrijpelijk. Want afgezien van het feit dat er al
genoeg ijdelheid heerst in het verzamelwezen, dit is een collectie van een
volstrekt andere orde. De Collectie Anoniem pretendeert niet om in
kunsthistorisch of welk ander opzicht dan ook ‘belangrijk’ te zijn. Hij laat
zien wat de eigenaar de moeite waard vindt om te verzamelen. Dat is alles. Maar
zodra zijn naam bekend wordt, zal hem tot vervelens toe worden gevraagd om een
toelichting, zo niet een verantwoording, van zijn ‘collectiebeleid’, een vraag
waarop hij, naar ik inschat, alleen maar zal willen en kunnen antwoorden dat
hij geen beleid heeft, dat hij gewoon dingen verzamelt die hij mooi vindt.
‘Verzamelen
wat je mooi vindt’ heet in het jargon ‘eclectisch’ verzamelen. Het betekent dat
iemand niet verzamelt volgens een vooropgezet plan en zijn verzamelgebied niet
afbakent aan de hand van kunsthistorische of andersoortige criteria, zoals een
stroming, een tijdperk of een onderwerp. Alles kan en alles mag. De enige
samenhang is zijn eigen smaak en zijn eigen voorkeur.
In
professionele kringen wordt vaak laatdunkend gedaan over eclectisch verzamelen.
Het wordt al gauw geassocieerd met amateurisme, een collectie ratjetoe, een
gebrek aan onderscheidingsvermogen. Soms is dat ook terecht. Ik herinner me een
man, niet heel ver van Groningen, die ervan overtuigd was dat hij zo’n
bijzondere collectie kunst had verzameld dat hij er een museum voor in zijn
achtertuin wilden laten bouwen. Dat museum is er nooit gekomen, en dat is
misschien maar goed ook, want toen zijn rijp-en-groen verzameling na zijn dood
werd ontmanteld, was er niemand die hem wilde hebben.
Dit soort
overwegingen van status en prestige spelen hier gelukkig geen rol. De Collectie
Anoniem heeft een plezierige pretentieloosheid. Het is slechts een kleine greep
uit een voorraad die, zo werd ons tijdens de opening toevertrouwd, nog vele
malen groter is dan wat hier wordt getoond. Die is hem uiteraard van harte
gegund, maar waarom, zo ga je je wel afvragen, moet dit alles in een kunstmuseum
worden tentoongesteld? Kun je liefhebbers van stoommachines of oud speelgoed niet
beter doorsturen naar de Verzamelbeurs? Het volstouwen van museumzalen met wat
in de volksmond al gauw wordt afgedaan als ‘meuk’, ook al zitten daar een paar
mooie schilderijen bij, lijkt, om het zacht uit te drukken, niet heel zinvol.
Waarom dan toch deze tentoonstelling?
Wanneer de
nietsvermoedende bezoeker door de klapdeuren de grote zaal van het museum
binnengaat, is de kans groot dat hem bij de aanblik van wat in eerste instantie
veel weg heeft van een ongeregelde partij kunst en curiosa even de schrik om
het hart slaat. En daar komt nog bij, merkt hij tot zijn ontsteltenis, dat bordjes
bij de tentoongestelde objecten totaal ontbreken. Nergens krijgt hij te horen
wie iets heeft gemaakt, waar het vandaan komt of wat het eigenlijk is. En dat
werkt ontregelend. Mensen kijken ietwat ontredderd om zich heen en buigen zich
waar dat maar mogelijk is meteen naar voren om te kijken of ze de signatuur van
een kunstenaar kunnen ontcijferen. Bekend maakt bemind. Maar hier ontbreekt
iedere toelichting. Vreemd.
Het duurt even voordat het, hopelijk, tot hem doordringt dat dat precies is waar deze
tentoonstelling zich tegen afzet: de behoefte om meteen te willen weten, herkennen
en classificeren. Zodra ons de informatie omtrent de maker, de herkomst, de
historische context en de marktwaarde van een object wordt onthouden, gaan we
ons ongelukkig voelen. Onze geprogrammeerde kunstwaardering raakt in de war. Want
dat betekent dat we zelf moeten gaan kijken, gaan overwegen en onze eigen conclusies
trekken en dat zijn we, laten we eerlijk zijn, niet zo gewend. Nog lastiger
wordt het als aan dingen die we in ieder geval nog als kunst herkennen opeens allerlei
zaken worden toegevoegd waarvan dat allerminst zeker is. Is dit kunst, of kan
het weg? Is dit kunst, of alleen maar mooi? Het is lang niet altijd duidelijk. Uiteindelijk
rest de arme toeschouwer niets anders dan te stoppen met zich hierover het
hoofd te breken. Aha! Want als hij op dat punt belandt, heeft de
tentoonstelling in ieder geval zijn eerste doelstelling bereikt: hij keert
terug naar onbevangen kijken, kijken zonder voorkennis, waarbij de objecten voor zichzelf spreken en hij
als kijker alleen maar moet luisteren. En dat valt niet mee, zoals hij al
spoedig merkt. Kunst en kitsch, hoge kunst en lage
kunst, kunst met opzet en kunst bij toeval, het gaat allemaal door elkaar
lopen. Maar vreemd genoeg is het juist die verwarring die uiteindelijk uitmondt
in de sensatie van verbazing en verwondering die deze tentoonstelling de moeite waard
maakt.
‘Wonderlijke ontmoetingen tussen uiteenlopende
objecten’, noemt het museum deze expositie. En dat zijn het ook. Maar laat u
niks wijsmaken, die ontmoetingen zijn verre van toevallig, ook al lijkt dat
soms zo. Al die tafereeltjes zijn zorgvuldig in scene gezet. Maar daar gaat het juist om. Een rondgang in de zaal wordt een aaneenschakeling van kijkavonturen.
Het wonderschone reliëfje van Jan Schoonhoven op eerbiedige afstand vergezeld
van een rijtje Afrikaanse beeldjes maakt een prachtig hoekje. Het schild uit
Oceanië dat op de uitnodiging staat, is in zijn eentje imposant genoeg om een
compleet wandje te vullen. Tientallen kleine Ewe popjes samengepropt op een
plankje in de hoek lijken opeens samen een klein terracotta legertje. Objecten
die we normaal gesproken niet in een museum verwachten krijgen door de manier
waarop ze worden gepresenteerd opeens een waarde die ze daarbuiten niet hadden.
Daarbij wordt de vraag of iets nou ‘kunst’ is of niet steeds moeilijker te
beantwoorden, maar op de een of andere manier lijkt dat ook iets minder relevant. Zouden
veel mensen raar opkijken als er bij de prachtig gevormde ‘oesterstokken’ die
zo mooi aansluiten bij de twee onmiskenbare kunstwerken waar ze naast zijn
geplaatst volgende week opeens een bordje met de naam, zeg, Giuseppe Penone
hing? Of als dat vreemde houten Fyffes-kistje vol met ledematen van oude poppen
opeens een onbekend werk van Broodthaers blijkt te zijn?
Natuurlijk
gaat het ook wel eens mis. Het oude reclamebord met ‘Levertraan’ boven de
klapdeuren roept alleen maar associaties op met rommelwinkeltjes in
achterafstraatjes. Wat zou er gebeuren, vraag je je dan af, als je er een
‘woordschilderij’ van Ed Ruscha naast zou zien? En die verbazingwekkende
collectie stoommachines blijft, hoe lang je er ook naar kijkt, niets meer dan een
verbazingwekkende collectie stoommachines. Misschien was er iets moois te maken
geweest met bijvoorbeeld een industriële foto van Bernd en Hilla Becher. Jammer,
die zitten niet in de Collectie Anoniem. Maar het feit dat je de neiging krijgt
om zelf andere combinaties te gaan bedenken is op zich al een bewijs van de
inspirerende werking die er van dit soort opstellingen kan uitgaan.
Pour
le plaisir des yeux is een dappere tentoonstelling, zeker na die
van Käthe Kollwitz en Sjoerd de Vries, die vrijwel unanieme lof oogstten. Maar,
zou je kunnen zeggen, daarin werd het ons ook wel erg gemakkelijk gemaakt. Het
waren geheel verzorgde excursies, waarin alles voor ons was geregeld. We
hoefden het alleen maar mooi te vinden. Zo bezien heeft deze expositie meer van
een doevakantie. We moeten er zelf achter komen dat wat aanvankelijk oogt als
een vrolijke kermis tegelijk een manier is om dingen ter discussie te stellen. Kijkplezier
volop, maar ook stof tot nadenken. Want er wordt wel gemorreld aan onze ideeën
over wat nou ‘kunst’ is en wat niet, definities worden even op losse schroeven
gezet, scheidslijnen vervaagd of opgerekt. En dat levert weer nieuwe dingen op. Genoeg te ontdekken dus, genoeg te
genieten en gelukkig hier en daar ook dingen om je aan te storen. En we moeten
helemaal op eigen houtje maar zien wat we daar nou eigenlijk van vinden. Uiterst
nuttig, en ook nog eens aangenaam.
Prettige
vakantie!