De grote zaal van het Kunstlievend
Genootschap Pictura aan het Martinikerkhof in Groningen was afgeladen vol
op zondag 6 januari, bij de opening van de gecombineerde
jubileumtentoonstelling van uitgeverij Philip Elchers en kunstenaar Hans Boer.
Philip Elchers viert het, ongeveer, vijfentwintigjarig bestaan en Hans Boer toont
tien jaar beeldend werk.
Het openingswoord
werd gesproken door Han Steenbruggen, die, hoe kan het anders, vriendelijke woorden wijdde aan de verdiensten
van Philip Elchers en de artistieke ontwikkeling van Hans Boer, maar ook
opnieuw gewag maakte van de wijdverbreide kaalslag die zich met het verdwijnen
van galeries als Anderwereld, Smarius, Prentwerk en K09 in de noordelijke
kunstwereld aftekent. Hij refereerde aan de rijke geschiedenis van Pictura, de
plek waar niet alleen de Ploeg in de hoogtijdagen exposeerde, maar waar ook de
avant-garde van die dagen al te zien was en benadrukte de betekenis die het
genootschap voor de kunst in Groningen zou kunnen hebben [my italics, DS].
|
|
|
En daar zit het
probleem. Als tentoonstellingsruimte is Pictura, naar hedendaagse maatstaven,
misschien niet ideaal . Het is zo ongeveer het tegenovergestelde van de moderne
white cube, waarbij de omgeving
zoveel mogelijk wordt geneutraliseerd om de volle aandacht op de kunst te
richten. In Pictura vergeet je nooit waar je bent. Het gebouw zelf is altijd
nadrukkelijk aanwezig, en de kunst is er te gast. Maar het pand, met al zijn
wat ongelukkige gangetjes, trapjes en kamertjes en die ene grote zaal, heeft
wel een sfeer en een charme waardoor men bereid is allerlei kleine ongemakken
voor lief te nemen.
Dat wil zeggen, als er iets te zien is dat de gang naar
het Martinikerkhof de moeite waard maakt. De tentoonstellingslijst is ‘breed en
diffuus’, schrijft de PABK, de Provinciale Adviesraad voor Beeldende Kunst, al
in 2004 in haar (negatieve) advies met betrekking tot een subsidieaanvraag. In
haar motivering wijst de raad ook op een aantal structurele tekortkomingen in
de organisatie. Er is sprake van een ‘beperkte inhoudelijke visie’, er bestaat
’geen ‘scheiding van zakelijke een inhoudelijke verantwoordelijkheden:
tentoonstellingen worden door het bestuur geïnitieerd’. Er is een gebrek aan ‘inhoudelijk
gekwalificeerde medewerkers’, en er is te weinig betrokkenheid bij andere
kunstinstellingen en ontwikkelingen binnen de hedendaagse kunst.
Inhet algemeen kunnen dit soort
adviesorganen zich in kunstland niet in een al te grote populariteit verheugen, omdat ze
adviseren vanuit een vrijblijvende theoretische visie en zich niet altijd
rekenschap lijken te geven van de vele praktische problemen en beperkingen
waarvoor kunstinstellingen zich gesteld zien. Maar de essentie van het verhaal,
ook al dateert die uit 2004, lijkt nog steeds van toepassing. In het vasthouden
aan traditionele vormen en structuren wordt Pictura steeds meer een
anachronisme, een instituut dat weliswaar kan bogen op een indrukwekkende
geschiedenis, maar dat de aansluiting met het heden dreigt kwijt te raken. Waar
andere musea zich uitputten om mee te gaan in een veranderende tijd en hun
aanbod aan beeldende kunst te voorzien van een breed scala aan
randactiviteiten, volhardt Pictura in het geijkte patroon van opening +
tentoonstelling, met het risico dat het aantal bezoekers op de opening tegelijk
het leeuwendeel van het totaal uitmaakt. Geen wonder dat het beheer van het
gebouw en de continuering van het Genootschap
voor het bestuur al jaren ‘een bron van permanente zorg’ zijn. De vraag is hoe lang Pictura het op deze
manier nog volhoudt.
Toch hebben we Pictura meer nodig dan ooit. Het aantal
plekken in de stad waar beeldende kunst wordt getoond is drastisch geslonken en
hoezeer particuliere initiatieven in de provincie, zoals Kunstruimte Duurswold
in Slochteren of Galerie Op de Wind in Westeremden, ook onze steun en waardering
verdienen, het blijven projecten die al te vaak in hun goede bedoelingen
blijven steken, waar op de dag van de opening de vrienden van de galeriehouder,
de vrienden van de kunstenaar, plus nog een handjevol belangstellenden
samenkomen om een klein feestje te vieren en waar vervolgens gedurende de rest
van de tentoonstellingsperiode amper nog
een ziel te bekennen is. Op deze manier
wordt de hedendaagse kunst, letterlijk en figuurlijk, naar de periferie
gedrongen.
Waar de kunst in de stad Groningen behoefte aan heeft,
is een centrale ruimte, een plek die als
middelpunt kan fungeren, waar geregeld goede en interessante kunst te zien is,
waar allerlei activiteiten worden
ontplooid en waar van een actieve betrokkenheid bij de cultuur inde stad wordt blijk
gegeven. Die ruimte zou Pictura kunnen zijn. Erger nog, het zou wel eens de enige manier
kunnen zijn waarop Pictura in de toekomst kan overleven. Maar dat zal niet
lukken zonder een drastische reorganisatie. Het bestuur zal zich moeten
beperken tot wat het moet doen, besturen. Het tentoonstellingsbeleid, de PR en de marketing moet
in handen worden gegeven van creatieve mensen die op die terreinen over een daadwerkelijke
expertise beschikken.
In het verleden is er ooit, kortstondig, sprake geweest
van een mogelijke samenwerking tussen Pictura en het Groninger Museum.
Uiteindelijk heeft dat geen concrete resultaten opgeleverd, maar het moet wel
duidelijk zijn dat samenwerking met andere instellingen voor Pictura een
kwestie van levensbelang is. Dat zou ook
bijvoorbeeld Museum Belvedère kunnen zijn, of het Centrum voor Beeldende Kunst.
Het zou kunnen dat Pictura in zulke vormen van samenwerking een deel van haar autonomie zal moeten opgeven, maar het
betekent wel dat Pictura overlevingskansen krijgt.
En misschien, als aan al deze voorwaarde wordt voldaan,
dat ook de gemeente Groningen een helpende hand wil toesteken, omdat men beseft
hoezeer het Kunstlievend Genootschap Pictura bij de stad hoort.